Fysiologie van de eicelrijping Ovariële stimulatie bij IVF Ovariële stimulatie bij IVM IVM als techniek IVM heeft het grote voordeel dat je geen of nauwelijks hormonale stimulatie van de eierstokken moet ondergaan omdat je geen superovulatie van (veel) rijpe eicellen nastreeft. Dat is wel zo bij ‘klassieke’ IVF, waar we de eicellen uitgerijpt oogsten (eveneens via een intravaginale punctie) en ze vervolgens bevruchten om ze in vitro tot embryo’s te laten ontwikkelen. De hormonale stimulatie van de eierstokken die daarvoor nodig is en de superovulatie kunnen voor een patiënte behoorlijk belastend zijn.
IVM is in potentie dus een patiëntvriendelijker behandeling dan IVF. Maar hoewel de techniek al vele decennia met succes wordt toegepast bij het kweken van dieren, bleven goede en stabiele resultaten bij de mens uit. Daardoor raakte IVM (nog) niet ingeburgerd in de praktijk van de geassisteerde menselijke voortplanting.
Toch bleven enkele fertiliteitscentra – waaronder het CRG – geloven in de mogelijkheden van IVM. Dankzij de volharding van een aantal wetenschappers om de complexiteit van de menselijke eicelrijping en ovulatie te proberen doorgronden, kunnen we vandaag stellen dat IVM aan de rand van de grote doorbraak staat.
Fysiologie van de eicelrijping

Elk meisje heeft nog voor haar geboorte een volledige reserve aan eicellen, naar schatting ongeveer een miljoen in elke eierstok. Kort na de geboorte beëindigen deze eicellen hun ontwikkeling in een specifieke delingsfase. Ze komen in een langdurige toestand van rust terecht als ‘primordiale’ follikels omgeven door voedende granulosacellen.
Deze primordiale follikels – de zogeheten ovariële reserve van de vrouw – kunnen geactiveerd worden. Dat proces start al van vóór de geboorte, het piekt net na de puberteit en eindigt kort na de menopauze.
De activatie leidt voor de meeste follikels vroeg of laat tot geprogrammeerde celdood (atresie). Dat verklaart waarom de eicelvoorraad van een meisje tegen haar puberteit naar schatting nog maar 300.000 à 400.000 primordiale follikels bedraagt.
Een minderheid van die primordiale follikels ontwikkelt zich tijdens de vruchtbare levensfase tot antrale follikels, en dat telkens over meerdere maanden heen.
Uit die voorraad aan antrale follikels put ons lichaam tijdens de menstruatiecyclus:
- onder invloed van het follikelstimulerend hormoon (FSH) ontwikkelt zich doorgaans één dominante follikel,
- die door het luteïniserend hormoon (LH) tot rijping komt, en
- tijdens de ovulatie terechtkomt in de eileider,
- waar bevruchting door een zaadcel mogelijk is.
Bij vrouwen met een regelmatige menstruele cyclus wordt maandelijks doorgaans één dominante follikel ‘gerecruteerd’. De andere antrale follikels – die zich in twee à drie golven per menstruele cyclus ontwikkelen – sterven af.
Ovariële stimulatie bij IVF

Standaard-IVF verloopt als volgt.
- Ovariële stimulatie via FSH-injecties zorgt voor de vorming van meerdere pre-ovulatoire follikels.
- Onder invloed van een LH-trigger – die eveneens toegediend wordt via injecties – rijpen die uit,
- waarna ze via een ovariële punctie geoogst kunnen worden.
- Tot slot gaan ze naar het laboratorium, waar ze bevrucht worden met het sperma van de partner of een donor.
- Om een te vroege ovulatie tegen te gaan, onderdrukken we de spontane, fysiologische LH-stijging door toediening van een GnRH-analoog – zie “Gebruikte hormoonpreparaten” onder IVF|ICSI Stap voor stap.
De zgn. superovulatie die we willen bekomen, vergt doorgaans dagelijkse FSH-injecties. De dosis wordt zorgvuldig gekozen – in functie van de leeftijd van de vrouw en haar ovariële reserve – om tot een ‘ideale hoeveelheid’ rijpe eicellen te komen. ‘Ideaal’ betekent in dit geval ‘zoveel als nodig om een goede kans op de geboorte van een kind te garanderen’.
Met deze geïndividualiseerde aanpak streven we naar een optimale balans tussen de slaagkans van een IVF-behandeling en de risico’s. Twee risico’s proberen we specifiek te vermijden:
Maar ondanks de steeds verdere verfijning qua samenstelling en doses van injecteerbare hormonen is de individuele ovariële reactie nog vaak onvoorspelbaar.
Ook wordt de impact van IVF op een patiënte en haar partner vaak onderschat. Ondanks de decennialange zoektocht van de vruchtbaarheidsgeneeskunde naar gepersonaliseerde, patiëntvriendelijke IVF blijken nog altijd heel wat koppels af te haken na een gefaalde IVF-cyclus, omdat ze de behandeling te zwaar vinden, zowel fysiek als psychologisch.
De vraag van patiënten naar een vruchtbaarheidsbehandeling met minder hormonale bijwerkingen en een minder intensieve opvolging groeit dan ook gestaag. Het spreekt voor zich dat de vervulling van de kinderwens nog steeds primeert en dat een vruchtbaarheidsbehandeling de toets van efficiëntie moet kunnen doorstaan. Maar voor steeds meer patiënten mag het een ietsje minder zijn: zij zijn bereid om iets in te leveren qua efficiëntie als ze daardoor minder te kampen hebben met bijwerkingen.
Ovariële stimulatie bij IVM
Bij IVM wordt een veel lagere dosis gonadotrofines toegediend, soms zelfs helemaal geen. Hierdoor worden de bijwerkingen voor de patiënte drastisch ingeperkt.
Maar in de evolutie van IVM – waarvan de toepassing en de succesratio in stijgende lijn gaan – speelt ook een economische motief. In landen waar MBV-behandelingen niet door de overheid terugbetaald worden en de patiënten meestal zelf de dure hormooninjecties moeten betalen, betekent IVM een belangrijke kostenbesparing.
IVM als techniek
Positieve evolutie maar nog geen standaard

IVM vraagt wat oefening van de fertiliteitsspecialist.
Zoals bij IVF worden de eicellen aangeprikt tijdens een transvaginale punctie onder echografische controle en onder plaatselijke (soms algemene) verdoving. Maar anders dan bij IVF worden de follikels aangeprikt in een vroeg stadium van hun ontwikkeling, best vóór de selectie van een dominante follikel (dus vóór de periode van de eisprong).
Hoewel veel onderzoek wordt gedaan naar de techniek van de IVM-eicelpunctie bestaat vooralsnog geen consensus over de beste voorwaarden voor een optimale opbrengst van eicellen. Dit gebrek aan standaardisatie weegt op de efficiëntie en vormt een teer punt in de vooruitgang van IVM.
Ook op het vlak van de in-vitrorijping van de eicellen is nog veel vooruitgang mogelijk. Positief is wel dat de studie van de natuurlijke ovulatieprocessen geleid heeft tot experimenten met een verbeterd, ‘natuurlijker’ rijpingssysteem. De resultaten daarvan zijn veelbelovend en doen hopen op een belangrijke stap voorwaarts voor IVM als volwaardige vruchtbaarheidstechniek.